‘Kan de mens zijn lot alleen maar ondergaan of kun je het zelf beïnvloeden?’ - NRC

2022-05-29 07:41:43 By : Ms. Tiffany Zhang

Vanwege het coronavirus werken onze medewerkers thuis.

David Diop in Parijs, mei 2021.

N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.

David Diop In zijn derde roman stapt hij in het hoofd van een Franse botanicus die in 1750 naar Senegal reist. „In fictie zit een gevoeligheid die wetenschap niet heeft.”

Gedistingeerd is hij, in lichtgrijs pak en wit overhemd, hij spreekt ontspannen en met zachte stem. Hier zit een gerespecteerd wetenschapper en een gelauwerd romanschrijver. In zijn universitaire carrière specialiseerde David Diop (1966) zich in reisverhalen over Afrika uit de 18de eeuw, de eeuw van de Verlichting. Zijn tweede roman, Meer dan een broer (Frère d’âme), werd onder andere bekroond met de International Booker Prize, waardoor hij in één klap een internationale beroemdheid werd.

Diop werd geboren in Parijs en bracht in zijn jeugd een paar jaar door in Senegal. Zowel zijn wetenschappelijke werk als zijn romans cirkelen rond de cultuur en de geschiedenis van dat West-Afrikaanse land, waar zijn familie vandaan komt.

David Diop (Parijs, 1966) groeide op in Senegal. Hij staat aan het hoofd van de faculteit Letterkunde van de Universiteit van Pau, in het zuidwesten van Frankrijk. In zijn werk, zowel in romans als wetenschappelijke publicaties, onderzoekt Diop de Europese perceptie van het Afrikaanse continent en Afrikanen. Zijn debuutroman Meer dan een broer (2019) werd bekroond met de International Booker Prize, de Prix Goncourt des Lycéens en de Premio Strega Europeo. De vertaling van Martine Woudt werd door de studentenjury bekroond met de Europese Literatuurprijs.

De roman die hem beroemd maakte gaat over de tirailleurs sénégalais, Afrikaanse soldaten die tijdens de Eerste Wereldoorlog voor Europa vochten, maar die zo zelden in de verhalen over die oorlog voorkomen. Diop: „Tijdens mijn universitaire werk stuitte ik op brieven die de soldaten naar huis stuurden. Het viel me op dat die heel onpersoonlijk waren, administratief, over de gruwelijkheden van de oorlog schreven ze niets. Hoogstens indirect, als iemand bijvoorbeeld aan zijn broer schreef: kom niet. Waarschijnlijk deden ze dat vanwege de censuur. Toen kreeg ik zin om in het hoofd van zo’n Senegalese soldaat te stappen.”

Voor zijn derde roman, Reis zonder terugkeer (La porte du voyage sans retour), verplaatste Diop zich in een Franse botanicus die in 1750 naar Senegal reist. Deze Michel Adanson wijdt zijn leven aan het determineren van flora en fauna die hij samen wil brengen in een allesomvattende encyclopedie. Hij is bovendien gefascineerd door een verhaal over een Senegalese vrouw die uit de slavernij zou zijn teruggekeerd – iets wat in die tijd onmogelijk werd geacht. Reis zonder terugkeer is zo een biografisch reisverhaal en een avonturenroman ineen. Maar het is ook een boek over de eeuw van de rede, waarin de wereld door encyclopedisten in systemen werd ondergebracht en waarin meten weten werd.

Hoe kwam u op het idee voor deze roman?

„Mijn wetenschappelijke werk draait om reisverhalen over Senegal, uit de 18de eeuw. Ik heb er heel veel gelezen en bestudeerd. Op een gegeven moment vond ik Voyage au Sénégal, een reisverhaal geschreven door de botanicus Michel Adanson. Het is dus een historische figuur, die bekend was in zijn tijd. Notitieboekjes van hem bevinden zich in het Musée d’Histoire naturelle – een geweldige bron die mijn verbeelding aan het werk zette. Eerst heb ik zijn reisverhaal grondig bestudeerd, er een nummer van een wetenschappelijk tijdschrift aan gewijd. Ik heb in mijn jeugd een paar jaar in Senegal gewoond, voor ik ging studeren. In wat hij beschreef herkende ik veel.”

„Wat mij opviel was dat Adanson, een geleerde, zijn lichaam gebruikte om het ‘anders zijn’ te onderzoeken. Hij proeft bijvoorbeeld couscous bereid met haai. Daarna schrijft hij: de eerste keer dat ik het proefde vond ik het niet lekker, maar je went eraan. Hij beschreef via zijn zintuigen een Senegal van drie eeuwen geleden en toch stond het heel dicht bij het land dat ik kende. Ik heb nooit haaiencouscous gegeten, dat bestaat niet meer. Maar ik herkende wel andere gerechten en specerijen die hij noemt. Ook ik proefde van het fruit dat hij beschrijft, herkende het uitzonderlijke zingen van de vogels. Hij heeft het ook over de apenbroodboom, de baobab. Hij wist dat je de bladeren ervan kunt koken, dat het sap ervan je tegen ziekten beschermt. Ik herkende dus een heel zintuiglijk universum.”

Adanson leefde in de Verlichting, de tijd waarin Diderot en D’Alembert bezig waren met hun beroemde Encyclopédie waarin ze alle wetenschappen en kunsten wilden vastleggen. In hoeverre lijken Michel Adanson en Denis Diderot op elkaar?

„Ze zijn zeker verwant, ze kenden elkaar ook. Adanson had een goede reputatie, hij heeft een paar lemma’s van de Encyclopédie geschreven. Het verschil tussen hen is dat Adanson in zijn benadering een filosoof was, gelovig, rooms-katholiek en Diderot atheïst. Maar er was wel een sterke intellectuele band tussen hen: ze hadden dezelfde verhouding tot kennis. Beiden accepteerden niets dat niet door ervaring, door experiment was bewezen. Dat is echt de geest van de Verlichting. Als je Adansons reisverhaal leest, zijn notities, zie je die benadering op iedere pagina.”

Mij vielen overeenkomsten op tussen Diderots beroemde boek ‘Jacques le fataliste’ en uw roman. In beide gevallen is er sprake van een ‘meester’ en zijn ‘knecht’ die op reis gaan, een kluwen verhalen die in elkaar haken, veel uitweidingen en een filosofische insteek.

„Zeker, ik heb dat boek grondig bestudeerd. Ik ben op Diderot gepromoveerd, om precies te zijn op het altruïsme bij Diderot. Hij onderschreef dat de mens in eerste instantie uit was op zelfbehoud, wat leidde tot egoïsme. Maar hij zag ook een andere wetmatigheid, namelijk altruïsme. Ieder mens had volgens hem ook een natuurlijke aanleg om zich om een ander te bekommeren. Dat sprak me aan. Diderots ‘meester en zijn knecht’ had ik bij het schrijven in mijn achterhoofd. Ik heb, net als hij, een paar scènes rond een paard geschreven.

„Het belangrijkste is natuurlijk dat mijn hoofdpersoon zich bezighoudt met dezelfde kwesties als Diderots Jacques: vrijheid en determinisme. Kan de mens zijn lot alleen maar ondergaan of kun je het zelf beïnvloeden? Kun je vooroordelen achter je laten? Al die vragen voedden Reis zonder terugkeer.”

Afgezien van Diderot lijken de vorm van uw verhaal en ook het taalregister op romans uit de 18de eeuw.

„Ik heb er veel aan ontleend. De verhalen die in elkaar haken bijvoorbeeld: iemand vertelt een verhaal dat iemand anders hem heeft verteld. Of het fenomeen dat uit één narratief een heel aantal andere narratieven voortkomt. Dat is typerend voor die eeuw. Verder heb ik ‘het gevonden manuscript’ gebruikt, denk bijvoorbeeld aan het Manuscript gevonden te Zaragoza van Jan Potocki. Ik heb het boek een beetje 18de-eeuws ingekleurd, maar niet de stijl gepasticheerd. Die staat te ver van ons af. Wel heb ik een redelijk hoog literair register gebruikt. Adanson is tenslotte een geleerde, ook in zijn reisverhalen schrijft hij heel goed.”

U gebruikt het woord ‘nègre’ zonder schroom. Heeft het geen negatieve bijklank voor u, zeker in deze tijd?

„Ik zet het woord in de 18de-eeuwse context. Ook in die tijd kon het weliswaar een beledigende connotatie hebben: de slavenhandelaren, de planters van toen associeerden het woord met ‘slaaf’. Maar als ik Adanson lees, gebruikt hij het zonder die negatieve ondertoon. Bij hem betekende het gewoon ‘negro’, zwart.”

U geeft uw botanicus een onderzoekende houding mee. Hij vraagt zich af of het feit dat Senegalezen geen stenen paleizen, kastelen of kathedralen bouwen, reden genoeg is om hen minderwaardig te vinden. Maar die ‘historische monumenten’ bevinden zich elders, schrijft hij.

„Ja, Adanson is echt een man van de Verlichting. Hij constateert dat die historische monumenten van Senegal behoren tot het immateriële erfgoed, dat mondeling wordt doorgegeven. Die kennis stond niet in marmer gehouwen, dus beschouwden Europeanen het als minderwaardig. Kocc Barma bijvoorbeeld was een Senegalese filosoof, die je een beetje kunt vergelijken met Nietzsche. Hij introduceerde een hele serie vertellingen, legenden en filosofische zegswijzen van een uitzonderlijke diepgang in de taal van alledag. Als je geen Wolof spreekt kun je dat allemaal niet begrijpen. Ik wilde dat Adanson dat wel zou vatten. Hij was een westerse etnoloog avant la lettre, de eerste die vermoedde hoe groot de lokale kennis was.”

Adanson slaagde erin de Senegalese cultuur beter te begrijpen. Was dat dankzij het feit dat hij zich de taal die er werd gesproken, het Wolof, eigen maakte?

„Adanson was naar Senegal gekomen om de planten die hij er aantrof te beschrijven en in zijn encyclopedie onder te brengen. Hij had wel een tolk, maar die kende alleen een commercieel vocabulaire, hij had er niets aan. Toen besloot hij het Wolof te leren, zodat hij zelf kon spreken met de lokale plantendeskundigen. Dat was zijn ene sleutel tot de Senegalese cultuur. De andere was zijn lokale reisgezel, Ndiak, de zoon van een inlandse koning. Hij fungeerde voor Adanson als ‘paspoort’, als vrijgeleide. In die tijd bestond Senegal uit verschillende koninkrijken die elkaar bevochten. De Europeanen zaten alleen aan de kust. Adanson had iemand nodig die hem tot gids kon dienen.”

Samen met Ndiak gaat Adanson op zoek naar een mysterieuze Senegalese vrouw die in het binnenland van Senegal zou wonen. Een vrouw die zou zijn teruggekeerd uit de slavernij. Wie is deze Maram?

„In de notities van Adanson vond ik een passage over een vreemdeling die probeerde een jong inlands meisje te verleiden. Meer had ik niet nodig om mijn verbeelding aan het werk te zetten: ik liet hem verliefd worden op een inlandse vrouw. Ze moest een mythisch personage worden, de tegenhanger van wat Adanson zelf vertegenwoordigt. Híj staat voor de toeëigening van de natuur, er heer en meester over worden, zoals Descartes het verwoordde. Zíj staat voor verzoening met de natuur, voor eerbied voor haar geheimen.”

Adanson is een workaholic, die nauwelijks aandacht heeft voor zijn dochter. Pas als ze volwassen is, een eigenzinnige, zelfstandige vrouw is geworden en een tuin gaat aanleggen, wil hij af en toe tijd voor haar vrijmaken. Na zijn dood laat hij zijn complete inboedel bij haar afleveren. In een verborgen laatje vindt ze een manuscript, het boek dat we lezen. Waarom die omweg?

„Ik wilde niet dat de overdracht van kennis van de ene op de andere generatie al te gemakkelijk ging. Ze moest er moeite voor doen om te vinden wat haar vader haar wilde doorgeven. En dat deed ze – uit liefde.

„ In een secretaire bewaar je je geheimen, je ‘secrets’ – letterlijk. Het is ook een metafoor voor bepaalde momenten uit de geschiedenis. Ze worden in een la weggestopt, ze verdwijnen. Als je ze tevoorschijn wilt halen, moet je echt je best doen.”

Vindt u dat er in onze tijd veel laden worden geopend?

„Sommige zijn opengetrokken, andere blijven dicht. Er liggen nog veel documenten onder het stof die niemand kent, allemaal elementen die de kennis van de geschiedenis van een land zouden verrijken. Je kunt je die toeëigenen, erover nadenken, schrijven. Maar je moet het wel echt willen.”

Uw werk komt duidelijk uit een wetenschappelijke bron. Waarom bent u romans gaan schrijven?

„In fictie zit een gevoeligheid die wetenschap niet heeft, je kunt emoties suggereren, opwekken. In fictie kun je lang vervlogen tijden verbeelden, je kunt herleiden wat mannen en vrouwen in een heel andere context hebben doorgemaakt. Dat is wat literatuur vermag.”

Heeft u een tip over dit onderwerp, ziet u een spelfout of feitelijke onjuistheid? We stellen het zeer op prijs als u ons daarover een bericht stuurt. U kunt ons ook anoniem een tip geven.